Jan Montyn (1924-2015)

Ramayana 1 - tekst ''Lach Sinta''

INFO
Techniek:
ets (diepdruk)/zeefdruk, genummerd 27/35
Gesigneerd:
Rechtsonder: Montyn 1976
Afm. zonder lijst:
33,5x42,5 cm
Afm. met lijst:
53x63 cm
Lijst:
nieuwe, houten lijst (met ontspiegeld glas)
Aanwinst:
Off
Jaar:
1976
Artikel nr.:
350

Eerste blad van de serie (boek) Ramayana met tekst 'Lach Sinta'' door Tjia Hi-en Nio.
Deze ets is alleen als serie van acht voor 2.150 euro te koop.  

Biografie Jan Montyn

Jan Montyn wordt 13 november 1924 te Oudewater geboren in een orthodox protestants gezin; in dit grote en hechte gezin brengt hij een onbezorgde jeugd door. Uitsluitend uit drang naar avontuur wordt hij in de Tweede Wereldoorlog, 17 jaar oud, lid van de Jeugdstorm en neemt deel aan twee zogenoemde weersportkampen in Oostenrijk. Om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen en aan het hem benauwende milieu te ontsnappen meldt hij zich medio 1944 aan bij de Kriegsmarine. In de Oostzee lijdt zijn schip na een torpedoaanval schipbreuk, die hij ternauwernood overleeft. Hij wordt overgeplaatst naar de loopgraven in Koerland en raakt daar gewond. Eenmaal gerevalideerd wordt hij op transport gesteld naar het front aan de Oder. Daar is hij getuige van het bombardement van Dresden. Als de Russen de Oder oversteken vlucht hij naar het Westen. Uiteindelijk wordt hij door de Amerikanen ingerekend. Hij weet te vluchten naar Marseille en meldt zich daar aan bij het Vreemdelingenlegioen. Na korte tijd ontsnapt hij en geeft zich aan in Straatsburg. In augustus 1945 wordt Jan Montyn overgebracht naar het kamp in Vught, daarna naar het Scheveningse kamp Duindorp. Hij wordt veroordeeld tot drie jaar internering: eerst in het heropvoedingskamp in Katwijk, later in Nunspeet. In de weekenden gaat hij naar huis in Oudewater of naar de kunstenaarscafés aan het Leidseplein in Amsterdam. In mei 1948 keert hij terug naar Oudewater, maar het dorp is nog steeds te benauwend voor hem. Hij meldt zich als vrijwilliger aan bij de UN- strijdkrachten in Korea. Na een opleiding tot commando gaat hij per boot naar Korea. Dit is zijn kennismaking met Zuidoost Azië. Aan het front raakt hij gewond; hij herstelt en raakt opnieuw gewond. Gedeeltelijk verlamd wordt hij opgenomen in een hospitaal in Tokio. Na zijn herstel wordt hij naar Nederland overgebracht en keert terug naar Oudewater. Hij is nu Oudewater echt ontgroeid en besluit beroepsmilitair te worden: instructeur bij het Wapen der Infanterie. Hij is fysiek sterk, maar mentaal eisen de oorlogservaringen hun tol: hij krijgt driftaanvallen. In deze periode gaat hij ook steeds meer tekenen. Na enige tijd krijgt hij de opdracht een museum op te zetten van het Garderegiment der Grenadiers. Als museumconservator leidt Montyn een dubbelleven. Zijn tweede leven staat in het teken van het organiseren van wilde feesten, van orgieën en veel drank. De driftaanvallen worden erger. Opname in de psychiatrische inrichting in Utrecht volgt. Het uitgebreid opschrijven van zijn ervaringen brengt hem weer in balans. In april 1957 wordt hij met een S5 afgekeurd en uit de militaire dienst ontslagen. Hij vestigt zich in Amsterdam, aan de Oudezijds Kolk. Hier leidt hij een leven aan de zelfkant en in de marge van de kunst. Hij raakt bevriend met Anton Heyboer, die hem zijn techniek van en de liefde voor het etsen bijbrengt. Deze techniek en uitdrukkingsvorm zijn Montyn op het lijf geschreven. Met Heyboer maakt hij een lange reis door Frankrijk, Spanje en Marokko. In 1961 leert Montyn de jonge kunstenaar Thom Gerrard kennen. Ze vertrekken naar Marokko en wonen en werken negen maanden in Rabat. Terug in Nederland gaan ze ieder hun eigen weg. Vlak na Montyns eerste eenmanstentoonstelling in 1963 maakt Thom een einde aan zijn leven. Medio 1963 ontmoet hij Elja Julien. Met haar vestigt hij zich in 1964 in de Provence. Eigenhandig knapt hij een bouwval op tot een klein huis zonder stromend water en elektriciteit maar met een atelier waar hij zijn etsen maakt. Zijn kleurgebruik wordt geprononceerder. De eerste series etsen ontstaan. Hij krijgt tentoonstellingen. Met Elja reist hij naar Spanje en Marokko, de Sahara, het Atlasgebergte. Met haar begeleidt Jan als vrijwilliger zijn eerste transport van gewonde kinderen uit Zuid-Korea. Eind jaren zestig eindigt hun relatie. Hierna volgen zes jaren van maandenlange reizen. Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam worden zijn tweede thuislanden. Montyn trekt door oerwouden, over heuvels en door dalen en langs en over de Mekong. Door oorlogsgebied: de Vlakte der kruiken, naar Hué, Haiphong, Saigon, Hanoi, de tunnels van Cu Chi. Hij maakt bombardementen mee, staat oog in oog met de Vietcong. Dit alles wisselt hij af met retraites in tempels en ‘rest & recuperation’ in Bangkok. Onderweg tekent en schildert hij, in zijn huis in Frankrijk verwerkt hij zijn ervaringen in etsen. Oorlog, bombardementen, de slachtoffers, maar ook de sereniteit van de tempels, de mystiek van het landschap en de hoop op bevrijding zijn de thema’s van de vele en krachtige etsen die in deze periode ontstaan. Het zijn intensieve jaren van extreme afwisseling: spanning en emotie van Zuidoost Azië, hard werken in de Provence, het wereldse leven van Amsterdam en Parijs en de vele andere steden waar zijn werk wordt geëxposeerd. Na de val van Saigon in 1975 besluit Montyn dat het genoeg is geweest. Hij keert terug naar Europa. In Amsterdam ontmoet hij Hi-en Tjia met wie hij nog datzelfde jaar trouwt. Eerst samen, en later met hun dochter Carolynne, maken ze vele reizen: Marokko, Korea, Japan, de Filippijnen, Thailand, Cambodja, Indonesië. In Cambodja breekt de periode van de Rode Khmer aan. Montyn stelt zich wederom ter beschikking als vrijwilliger bij humanitaire organisaties. Illegaal en onder de dekmantel van zijn kunstenaarschap steekt hij de Mekong over. Door zijn ontmoeting met Roumpha, ‘het meisje van de Rode Khmer’, komt hij dicht bij deze beweging. Hij is getuige van de vluchtelingenstroom vanuit Poipet. Van de vluchtelingenkampen aan de Thaise grens met Cambodja, zoals Khao-I-Dang. Van de wreedheid van het martelkamp Tuol Sleng in Phnom Penh. Van de slachtoffers die de landmijnen overal maken, in de oerwouden, maar ook op de akkers. Hij helpt als vrijwilliger: kindertransporten, medicijntransporten voor Artsen zonder Grenzen, assisteert bij de opruiming van landmijnen. Voor Amnesty International kan hij dankzij zijn kennis van het land veel opsporingswerk van vermisten doen. Wanneer het generaals regime zich installeert in Myanmar en daar een nijpend tekort aan medicijnen ontstaat, steekt hij illegaal de grens over met medicijnentransporten. En ook hier wordt hij geconfronteerd met stromen vluchtelingen en de kampen in Mae Sot aan de Thaise grens met Myanmar. Weer is dit een periode waarin spanning en humanitaire hulp in Cambodja en Myanmar, de ontspanning in Bangkok en het gezinsleven en eigen werk in Amsterdam en de Provence elkaar afwisselen. De tekeningen en etsen die in deze tijd ontstaan hebben een volstrekt eigen beeldtaal en bezitten een grote en indrukwekkende zeggingskracht. In de tweede helft van de jaren negentig komt Zuidoost Azië enigszins tot rust. Maar Montyn blijft reizen, van en naar Azië, met altijd in zijn bagage schetsboek, potlood, penseel en waterverf. Zijn reiservaringen verwerkt hij thuis in etsen. In zijn eigen beeldtaal en in een volstrekt uniek kleurenpalet. De laatste grote tentoonstelling van Montyns werk, Grenzeloos gedogen, was in 2013 in de kunsthal in Rotterdam. Jan Montyn overleed in Amsterdam op 10 augustus 2015 bron https://www.janmontyncollection.com/

 

Dirk Ayelt Kooiman, ‘’Montyn”, 1982
Scheen 1969/1970, deel II, p. 71
Jacobs 1993, deel L-Z, p. 132-133
RKD-nr 57435